Tot september 2018 bewoonde ik een voormalig legerkazerne, vlak naast een militair vliegveld. De muren zijn zo dik dat zelfs een bombardement ze niet omver kan blazen. Binnen is het donker. Koud eveneens. Ramen konden het soldatenhuis immers enkel verzwakken.
Ver na WOII werd het complex omgebouwd tot AZC. De daalmast -zo'n paal waarmee soldaten snel vanaf de zolder naar beneden kunnen glijden- werd weggebroken, nieuwe muren, badkamers en keukens werden geplaatst en een buitendeur met trapgat maakte volwaardige woninkjes van de oude kazerne. Na de sluiting van het AZC werd plaatsgemaakt voor nieuwsgierige studenten. Zoals ik.
Zo kwam het dat ik ruim drie jaar in een voormalig tentenopslag woonde, onder een dak met extreem dikke muren en twee piepkleine vierkante zolderraampjes. Prima plek voor een studente die veel op pad is om haar dromen te verwezenlijken; iets minder prima plek voor een dromer die chronisch ziek thuiszit.
Om de bewoonde wereld te kunnen zien, moest ik letterlijk voor mijn raam gaan staan. Zat ik op mijn bank of aan tafel, dan zag ik niet meer dan de lucht met af en toe een toevallig voorbij vliegende vogel.
Planten hielden het slecht uit. Hoe hard ik mijn best ook deed; ze leken mijn liefdevolle verzorging niet op prijs te stellen.
'Wie ziekjes is, moet aansterken', zo was mijn lijfspreuk. Dus voerde ik helder noodbeleid uit: de planten kregen meer water. Dat werkt blijkbaar niet. Zoals je mensen kunt verstikken met teveel liefde, kun je planten de verdrinkingsdood in helpen met teveel vocht. Ik sloot er vrede mee dat levend groen en ik een moeizame relatie hebben.
Vorig jaar verhuisden mijn nog levende plantjes en ik naar een fijn nieuw (t)huis; een ruim appartement met een groot raam -licht!- vol zon en uitzicht als nieuwe stek.
Visite trakteerde me -zoals dat schijnbaar hoort na een verhuizing- op planten en bloemen om de vensterbanken mee te vullen. Ik zag direct op tegen de pijnlijke mededeling dat 'euhm... jaa... je plant... hij is DOOD'.
Opeens bleek ik echter tòch groene vingers te hebben. Exact dezelfde methode van 'aanrommelen-en-we-zien-wel' leverde al gauw een compleet ander resultaat op.
Zelfs de plantjes die al maanden levenloos in hun potje hingen, kregen hernieuwde levensdrift. Het vrolijk groen en de gekleurde bloemetjes om mij heen groeiden en bloeiden als nooit tevoren!
Al zorgend voor mijn plantjes leerde ik dat je er soms niks aan kunt doen dat dingen niet lukken, hoe hard je je best ook doet. Zo nu en dan wil het gewoon niet. Dat is oké.
Je eet genoeg, drinkt genoeg, draait mee met de zon, gaat naar buiten, krijgt en geeft genoeg liefde, beweegt en toch lukt groeien soms niet. Je geeft alles, met je beste intenties, maar mist de juiste voedingsbodem. Hoe meer je je best doet, hoe minder resultaat.
Dan kun je maar beter loslaten, afwachten. Erop vertrouwen dat de tijd van bloei wel weer terugkeert. Met een beetje geduld komt er vaak vanzelf iets op je pad. Tot die tijd is lief-zijn en hoop koesteren het beste wat je kunt doen. Wie weet welke groei dat bevordert.
Als plantjes kunnen bloeien, kun jij het ook.
↑ Gedichtje dat ik -tijdens mijn pijnrevalidatie- schreef als afscheid voor mede-revalidanten die naar huis mochten.